BIJ DE DWERGEN. Heel diep in de donkere bergen, Weergalmen geklop en geklank; Daar smeden de lustige dwergen, En drinken er godendrank. Zij zwaaien hun hamer behendig En lachen met heks en droes; En klingen en zingen bestendig, In licht-bedwelmenden roes. Eens sloop in hun zalige woning Een lieve en listige Fee; Die voerde hun jongen koning Den schoonen Oberon mee. Sinds blijven zij diep in de bergen, En houden hun deurke wel dicht: In 't donker zingen de dwergen; Hun koning treurt in het licht. 61 Echo's, Gent (A. Siffer) 1900, 131 p.